NVK voor leden

Verkrijg hier toegang tot exclusieve NVK ledencontent.

NVK Richtlijn laatst update: 10 mrt 2021

Bronchopulmonale dysplasie (BPD)

De richtlijn Bronchopulmonale dysplasie (BPD) is ontwikkeld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK).

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van SKMS (Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten) gelden.

Voorzitter van de werkgroep:

  •  Dr. A.H.L.C. van Kaam, kinderarts neonatoloog EKZ/Amsterdam UMC.

Projectleider:

  • Drs. M. van de Loo, kinderarts neonatoloog EKZ/Amsterdam UMC.

Op initiatief van
NVK

Datum publicatie
augustus 2021

Status
Geautoriseerd door het NVK bestuur op 10 maart 2021

 

 

Definities

In dit document worden de volgende definities gehanteerd:

BPD wordt gedefinieerd als het hebben gehad van ≥28 dagen extra O2-behoefte bij 36 weken PML. De mate van respiratoire ondersteuning op de gecorrigeerde leeftijd van 36 weken bepaalt de ernst van BPD. Klachten van BPD zijn: toegenomen O2-behoefte, hypercapnie, dyspneu, tachypneu en/of vochtretentie. Kinderen met (een zich ontwikkelende) BPD zijn beademings-, CPAP- of O2-behoeftig, hebben vaak meer last van luchtweginfecties, worden vaak heropgenomen en gebruiken vaker antibiotica en inhalatiemedicatie.

BPD is de meest voorkomende complicatie van vroeggeboorte. De incidentie is 23% bij zuigelingen die geboren zijn bij een zwangerschapsduur van 28 weken, oplopend tot 73% bij 23 weken. In Nederland worden er jaarlijks 1000 kinderen geboren na een zwangerschapsduur van minder dan 30 weken en ongeveer 25% van deze groep ontwikkelt BPD. Het ziektebeeld kenmerkt zich door een onderontwikkeling van de long in combinatie met chronische inflammatie. Kinderen met BPD hebben een gecompromitteerde longfunctie en behoefte aan langdurige respiratoire ondersteuning met onder andere extra zuurstof. BPD heeft ook (middel-) lange termijn gevolgen. In de eerste levensjaren hebben kinderen met BPD meer klachten van benauwdheid, piepen en volzitten en worden ze vaker opgenomen in het ziekenhuis vanwege luchtweginfecties. Op de langere termijn blijken kinderen met BPD een slechtere longfunctie en een afgenomen inspanningstolerantie te hebben. Daarnaast is BPD een onafhankelijke risicofactor voor een vertraagde psychomotore ontwikkeling.

  • Prenatale steroïden: 
    • De werkgroep beveelt aan om bij een dreigende vroeggeboorte >23 5/7 en <34 weken, de zwangere vrouw met een kuur antenatale corticosteroïden te behandelen ter voorkoming van perinatale complicaties, waaronder mortaliteit, korte termijn pulmonale complicaties en IVH en NEC.
    • De werkgroep beveelt niet aan een eenmalige herhalingskuur corticosteroïden te geven vanuit het oogpunt van preventie van BPD, gezien er geen effect op BPD en/of mortaliteit is aangetoond, maar alleen effect op korte termijnmorbiditeit. 
    • - In het kader van uniformiteit met de NVOG-richtlijn Dreigende vroeggeboorte, heeft de werkgroep de volgende aanbeveling overgenomen:
      • Een kuur antenatale corticosteroïden kan eenmalig herhaald worden als er zich voor de 33e zwangerschapsweek een tweede periode van dreigende vroeggeboorte voordoet, mits de eerste kuur gegeven werd voor de 30e zwangerschapsweek en het tijdsinterval tussen de twee kuren in ieder geval 14 dagen is.
    • De werkgroep raadt af te behandelen met routinematig herhaalde kuren antenatale corticosteroïden, ter bevordering van de foetale longrijping.
  • Profylactische antibiotica bij gebroken vliezen: 
    • De werkgroep beveelt niet aan om in het kader van preventie van BPD routinematig antibioticumprofylaxe voor te schrijven bij zwangere vrouwen met prematuur gebroken vliezen zonder tekenen van infectie of GBS-dragerschap.

Postnatale preventieve maatregelen

- Transitiebegeleiding (verlengde inflatie, NCPAP/PEEP, restrictief O2): 

  • De werkgroep raadt het standaard gebruik van een verlengde inflatie > 5 seconden bij de opvang van premature pasgeborenen in het kader van preventie van BPD af.
  • De werkgroep beveelt aan op fysiologische basis en conform de richtlijn neonatale reanimatie PEEP/CPAP te gebruiken bij de opvang van premature pasgeborenen.
  • De werkgroep beveelt aan op fysiologische basis en conform de richtlijn neonatale reanimatie restrictief zuurstof te gebruiken bij de opvang van premature pasgeborenen.

- Respiratoire ondersteuning:

  • NCPAP versus primair intuberen: 
    • De werkgroep beveelt primaire behandeling met CPAP aan voor prematuren met een AD <30 weken.
       
  • Effect beademingsstrategie en –modaliteit: 
    • De werkgroep beveelt aan, op basis van neonatale longfysiologie en dierexperimenteelonderzoek, om tijdens CMV PEEP te gebruiken.
    • De werkgroep beveelt aan, op basis van consensus, om te starten met een PEEP tussen 4 tot 8 cm H2O en deze afhankelijk van de onderliggende longpathologie aan te passen.
    • Er is op dit moment onvoldoende bewijs om tijdens positieve drukbeademing een rekruteringsmanoeuvre aan te bevelen.
    • De werkgroep beveelt aan, op basis van neonatale longfysiologie en dierexperimenteelonderzoek, om tijdens positieve drukbeademing het gebruik van grote teugvolumina (>7 ml/kg) te voorkomen.
    • De werkgroep beveelt aan, op basis van consensus, om te streven naar teugvolumina van 4 tot 7 ml/kg.
    • De werkgroep beveelt aan om, indien deze toevoeging aanwezig is op de ventilator, tijdens positieve drukbeademing het teugvolume te stabiliseren met volumegarantie.
    • De werkgroep geeft aan dat er gebruik gemaakt kan worden van positieve drukbeademing of HFV indien invasieve beademing noodzakelijk is bij prematuur geboren kinderen.
    • De werkgroep beveelt aan om vroegtijdig te starten met HFV, in combinatie met longrekrutering, indien er sprake is van een ernstige RDS onvoldoende reagerend op positieve drukbeademing en surfactant.
    • De werkgroep beveelt niet aan om permissieve hypercapnie tijdens beademing in de eerste tien dagen na de geboorte structureel na te streven, gezien het ontbreken van duidelijke voordelen.
  • Non-invasief beademen versus invasief en CPAP: 
    • De werkgroep beveelt zowel non-invasieve nasale positieve drukbeademing als nasale CPAP aan voor de primaire behandeling van RDS in het kader van preventie van BPD en/of mortaliteit.
    • De werkgroep beveelt zowel non-invasieve nasale positieve druk beademing als nasale CPAP aan na een periode van invasieve beademing in het kader van preventie van BPD en/of mortaliteit. Langer doorbeademen wordt afgeraden.
  • Optimale zuurstofsaturatie: 
    • De werkgroep raadt af om bij kinderen met een AD tussen 24 en 28 weken een saturatietarget 85 tot 89% te gebruiken. 
    • De werkgroep beveelt aan om hyperoxie (zuurstofsaturatie >95%) te voorkomen, gezien de beschreven toxiciteit van zuurstof op onder andere de long.
  • Surfactant: 
    • De werkgroep beveelt aan surfactant behandeling selectief (rescue) toe te passen. Indien surfactant behandeling overwogen wordt, adviseert de werkgroep surfactant zo vroeg mogelijk na de geboorte toe te dienen.
    • De werkgroep beveelt aan om gebruik te maken van natuurlijk surfactant, indien surfactant geïndiceerd is bij prematuur geboren kinderen met RDS.
    • De werkgroep beveelt aan om surfactant behandeling te herhalen bij aanhoudende tekenen van respiratoir falen na de eerste surfactant toediening.
    • De werkgroep beveelt aan bij premature pasgeborenen met een goede ademdrive surfactant toe te dienen via een dunne katheter (LISA/MIST).
  • Medicamenteuze behandeling van apneus: 
    • De werkgroep beveelt niet aan om apneus van de prematuur te behandelen met theofylline in het kader van preventie van BPD.
    • De werkgroep beveelt niet aan om apneus van de prematuur te behandelen met doxapram in het kader van preventie van BPD.
    • De werkgroep beveelt aan om apneus van de prematuur te behandelen met coffeïne. Coffeïne dient bij voorkeur gestart te worden in de eerste drie dagen postpartum in een onderhoudsdosering van 5 mg/kg/d, zo nodig op te hogen tot 10 mg/kg/d (coffeïnecitraat), na een oplaaddosering van 20 mg/kg. Indien gebruik wordt gemaakt van coffeïne-base, is de oplaaddosering 10 mg/kg met een onderhoud van 2,5 mg/kg/d, op te hogen tot 5 mg/kg/d.
  • Vitamine A: 
    • De werkgroep beveelt aan om prematuren met een zwangerschapsduur <28 weken en/of <1.000 gram, waarbij invasieve beademing en/of extra zuurstoftoediening noodzakelijk is op het tijdstip 24 uur na geboorte, vitamine A toe te dienen ter preventie van BPD. Vitamine A dient IM te worden toegediend in een dosering van 5.000 IE per gift, driemaal per week en gedurende 28 dagen.
       
  • Behandeling van persisterende ductus arteriosus: 
    • De werkgroep raadt af om een PDA profylactisch chirurgisch te behandelen ter preventie van BPD.
    • De werkgroep kan niet afraden of aanbevelen om een PDA profylactisch medicamenteus te behandelen ter preventie van BPD.
    • De werkgroep beveelt niet aan om een symptomatische PDA te behandelen in het kader van preventie van BPD.
  • Behandeling van ureaplasma: 
    • De werkgroep beveelt niet aan om macrolide antibiotica bij premature pasgeborenen <32 weken AD, beademd of niet beademd, als profylaxe of als behandeling te gebruiken (in geval van kolonisatie of infectie met ureaplasma spp) met als oogmerk de incidentie of ernst van BPD te verminderen of overlijden te voorkomen.
  • Inhalatie NO: 
    • De werkgroep raadt het gebruik af van iNO als behandeling om BPD te reduceren.
  • Toedienen vocht: 
    • De werkgroep is van mening dat er geen aanbeveling kan worden gedaan omtrent de ideale vochtintake bij prematuren in het kader van preventie en/of behandeling van een zich ontwikkelende dan wel vastgestelde BPD.
  • Toedienen diuretica: 
    • De werkgroep beveelt niet aan om bij prematuren diuretica te gebruiken in het kader van preventie of behandeling van (zich ontwikkelende) BPD.
  • Bronchusverwijdende medicatie: 
    • De werkgroep beveelt niet aan om salbutamol of aminophylline routinematig toe te dienen bij prematuur geboren kinderen, ter preventie van BPD of mortaliteit, of ter behandeling van BPD.
  • Postnatale corticosteroïden: 
    • De werkgroep raadt af bij prematuren <7 dagen PNL systemische corticosteroïden te gebruiken in het kader van preventie van BPD.
    • Indien in een centrum de meerderheid van de extreem vroeggeboren kinderen geïntubeerd wordt bij geboorte en langdurig invasief beademd wordt in de eerste levensweek, kan systemische toediening van hydrocortison, gestart <7 dagen PNL, ter preventie van de gecombineerde uitkomst dood of BPD overwogen worden.
    • De werkgroep beveelt niet aan om bij prematuren >7 dagen PNL IV hydrocortison te gebruiken ter preventie van BPD.
    • De werkgroep beveelt niet aan om bij prematuren inhalatie steroïden te gebruiken ter van preventie van BPD.
    • Op individuele basis kan systemische toediening van dexamethason ter preventie van BPD, bij voorkeur gestart voor de 21e levensdag, overwogen worden bij beademde patiënten >7 dagen PNL met een hoog risico op BPD.

De werkgroep kan op dit moment geen betrouwbare aanbeveling doen over het optimale moment van het starten van de behandeling en het optimale doseringsschema.

 

De diagnose en ernst van BPD dienen conform de internationale criteria vastgesteld te worden bij 36 weken PML. Bij het stellen van deze diagnose dient zo nodig gebruik gemaakt te worden van een zuurstof reductie test. Er dienen regionale afspraken tussen de NICU en de regionale ziekenhuizen gemaakt te worden over het combineren van essentiële informatie voor het stellen van de diagnose BPD en het registreren van deze diagnose in de LNR.

 

Amenorroeduur

< 32 weken

≥ 32 weken

Tijdstip waarop gemeten

36 weken PML of ontslag naar huis, wat het eerste plaatsvindt

> 28 dagen maar < 56 dagen na geboorte of ontslag naar huis, wat het eerste plaatsvindt

 

Behandeling met O2 > 21% gedurende tenminste 28 dagen én:

Milde BPD

ademt kamerlucht (al dan niet met snor 1 l/min)

ademt kamerlucht (al dan niet met snor 1 l/min)

Matig ernstige BPD

O2 behoefte < 30%

O2 behoefte < 30%

Ernstige BPD

O2 behoefte ≥30% en/of positieve druk (beademing, nasale CPAP of HFNC)

O2 behoefte ≥ 30% en/of positieve druk(beademing, nasale CPAP of HFNC)

NB1. onder zuurstofbehoefte verstaat men een Fi O2 > 21% gedurende > 12 uur per etmaal.
NB2. patiënten met een O2 behoefte > 21% of positieve druk ten gevolge van niet-pulmonale problemen (bv ROP, apneu’s of diafragma paralyse) hebben geen BPD tenzij zich bijpassende parenchymateuze afwijkingen ontwikkelen.
NB3. HHHFNC met flow > 1 l/min wordt beschouwd als equivalent met nasale CPAP, indien bij AD 36 weken HHHFNC > 1 l/min classificeren als ernstige BPD

De zuurstof reductietest
Indicaties:
- FiO2 > 21% en < 30% met transcutane zuurstofsaturaties tussen de 90% en 96%
- FiO2 > 30% met transcutane zuurstofsaturaties > 96%

Methode:
De patiënt wordt in rugligging gelegd en 30 minuten na de voeding wordt de test gestart. De zuurstof wordt afgebouwd tot kamerlucht concentratie waarbij het beloop van de SpO2 bepalend is voor het al dan niet slagen van de test en dus het formeel bepalen van de aan- of afwezigheid van BPD. Er is sprake van milde BPD indien de SpO2 ≥ 88% blijft in kamerlucht gedurende 1 uur zonder apneu of bradycardie. Er is sprake van matig ernstige BPD wanneer de SpO2 < 80% daalt gedurende >1min of tussen de 80-87% blijft gedurende > 5 min.

De test bestaat uit 4 stappen

  • Stap 1: Baseline fase evaluatie

Gedurende 15 minuten wordt elke 60 seconden hartfrequentie, ademfrequentie, SpO2, frequentie van apneu (adempauze > 20 sec) en bradycardie ( HF < 80/min > 10 sec) genoteerd.

  • Stap 2: Zuurstofreductie

De extra zuurstof wordt per 10 minuten verlaagd met 2% tot kamerlucht bij een neusbril met 1 L/min flow. De neusbril hoeft in dit geval niet verwijderd te worden!

  • Stap 3: Observatie periode

In principe wordt gedurende 1 uur hartfrequentie, ademfrequentie, SpO2 in kamerlucht geobserveerd. Indien zich gedurende 1 uur geen desaturatie voordoet, is de patiënt geslaagd voor de test en is deze gediagnostiseerd met milde BPD. Stop-criteria: Bij een desaturatie onder de 80% gedurende > 1 min of een saturatie tussen de 80-87% gedurende > 5 min, wordt de zuurstof onmiddellijk herstart en kan de test gestopt worden. De patiënt is dan gediagnostiseerd met matig ernstige BPD.

  • Stap 4: Terug naar uitgangssituatie

Retour naar de zuurstofconcentratie en flow situatie van voor aanvang test.

Betekenis van de test en gevolgen voor de behandeling
De zuurstof reductietest heeft tot enig doel om zuurstofbehoefte als belangrijkste criterium voor de diagnose BPD los te koppelen van zuurstoftherapie om andere redenen dan BPD, omdat gebleken is dat meer dan de helft van de met milde tot matig ernstige BPD gediagnosticeerde patiënten slaagden voor de zuurstof reductietest en dus de BPD als mild kon worden geclassificeerd. Het is niet de bedoeling bij patiënten met een “geslaagde” O2 reductietest de zuurstofbehandeling acuut te staken. Het kan hooguit bijdragen aan het kritisch evalueren van de zuurstofbehoefte van de individuele patiënt.

Zie ook blz 27-31

Therapeutische maatregelen bij zich ontwikkelende of reeds ontwikkelde BPD

  •  Toedienen vocht: 
      • De werkgroep is van mening dat er geen aanbeveling kan worden gedaan omtrent de ideale vochtintake bij prematuren in het kader van preventie en/of behandeling van een zich ontwikkelende dan wel vastgestelde BPD.
  • Toedienen diuretica
      • De werkgroep beveelt niet aan om bij prematuren diuretica te gebruiken in het kader van preventie of behandeling van (zich ontwikkelende) BPD.
  • Bronchusverwijdende medicatie: 
      • De werkgroep beveelt niet aan om salbutamol of aminophylline routinematig toe te dienen bij prematuur geboren kinderen, ter preventie van BPD of mortaliteit, of ter behandeling van BPD.
  • Optimale respiratoire ondersteuning: 
      • In het kader van preventie van BPD of mortaliteit kunnen zowel CPAP en HFNC gebruikt worden voor de respiratoire ondersteuning van prematuren met (zich ontwikkelende) BPD die PEEP afhankelijk zijn in de post-RDS fase.

De werkgroep adviseert terughoudendheid bij gebruik van HFNC post-detubatie bij prematuren met een AD <28 weken vanwege beperkt bewijs van effectiviteit en veiligheid.

      • De werkgroep is van mening dat geen aanbeveling kan worden gedaan welke strategie van het weanen van CPAP meer effectief is: afbouwen van PEEP en dan staken van CPAP of uitbreiden van tijd van CPAP af.
      • Vanwege ontbreken van relevante literatuur is er geen conclusie mogelijk over de beste manier van zuurstof toedienen, via flowsnor 1 l/min of low-flow.
  • Antibioticaprofylaxe: 
      • De werkgroep beveelt niet aan om bij kinderen met BPD profylactisch antibiotica te gebruiken om infecties te voorkomen.
  • Vaccinaties: 
      • De werkgroep beveelt niet aan om routinematig influenzavaccinatie te geven aan kinderen met BPD.
      • De werkgroep beveelt aan om passieve immunisatie tegen RSV te geven aan kinderen met BPD (gedefinieerd als kinderen ≤24 maanden met een klinische diagnose van BPD waarvoor behandeling noodzakelijk is in de voorgaande zes maanden met O2, steroïden, bronchodilatatoren of diuretica). Ouders moeten zorgvuldig geïnformeerd worden over de balans tussen effectiviteit (grootte van behandeleffect) en belasting.
  • Vroege interventieprogramma’s: 
      • De werkgroep beveelt aan om premature pasgeborenen deel te laten nemen aan een vroeg interventieprogramma.

Kinderen met BPD hebben ook op latere leeftijd longfunctie afwijkingen en pulmonale klachten. Er is veel versnipperd onderzoek bij verschillende vormen van BPD en met gebruik van verschillende technieken/testen uitgevoerd. Uitkomsten zijn wisselend in de diverse (observationele) onderzoeken, maar laten wel het volgende zien: kinderen met zowel de oude als de nieuwe vorm van BPD (zowel op jonge leeftijd als naar de volwassenheid) hebben meer klachten, lagere longfunctie en vrijwel altijd structurele afwijkingen van de longen op CT. Hoewel bij de verschillende diagnostische testen vaak afwijkingen worden vastgesteld, zijn de therapeutische consequenties helaas vaak minder duidelijk. Het is belangrijk klachten in kaart te brengen en eventuele reversibele luchtwegobstructie op te sporen en te behandelen met luchtwegverwijders, al dan niet in combinatie met inhalatie steroïden. Ook voor pulmonale hypertensie geldt dat cohortstudies overtuigend bewijs laten zien dat de mortaliteit van patiënten met de combinatie van ernstige BPD en pulmonale hypertensie hoog is. Screenen hierop wordt door experts nuttig geacht. Er is grote behoefte aan een systematische uniforme follow-up voor pulmonale problematiek bij kinderen met BPD. Deze zorg is nog niet overal in de Nederlandse ziekenhuizen geïmplementeerd in de huidige follow-up voor kinderen met BPD. Bewustwording bij huisartsen en longartsen voor volwassenen van de lange termijn effecten van BPD op volwassen leeftijd is belangrijk om volwassenen met BPD juist te diagnosticeren en te behandelen.

Zie ook blz 158-168

Dit is een samenvatting van de richtlijn:

Bronchopulmonale dysplasie. Eerste versie januari 2014. Dit betreft update december 2020.

Verantwoordelijke samenvatting
Deze samenvatting werd ontwikkeld door:

  • Dr. A.H.L.C. van Kaam, kinderarts neonatoloog EKZ/Amsterdam UMC.
  • Drs. M. van de Loo, kinderarts neonatoloog EKZ/Amsterdam UMC.

In de richtlijn wordt antwoord gegeven op 24 uitgangsvragen. Een deel van deze vragen heeft betrekking op hoe premature pasgeborenen in het kader van reductie van het risico op BPD het best behandeld kunnen worden in de periode vòòr het stellen van de diagnose BPD. De aanbevelingen horende bij deze uitgangsvragen worden hier bij preventie genoemd. Sommige van deze aanbevelingen hebben echter ook betrekking op premature pasgeborenen bij wie de BPD al in ontwikkeling is. Omdat het gaat om een ziektebeeld dat zich geleidelijk aan ontwikkelt is soms het onderscheid tussen preventie en behandeling niet zo duidelijk te maken. Alle aanbevelingen hebben betrekking op het effect van de interventie op de reductie van het risico op BPD, of op de behandeling of follow-up van BPD. De aanbevelingen zijn tot stand gekomen op basis van het beschikbare wetenschappelijk bewijs. Daarnaast zijn andere factoren meegenomen, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties, veiligheid of kosten. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs uit de literatuur in combinatie met deze aspecten.

Versieinfo samenvatting
Deze NVK samenvatting is gemaakt in april 2021.

 

  • Vroege interventieprogramma’s: 
    • De werkgroep beveelt aan om premature pasgeborenen deel te laten nemen aan een vroeg interventieprogramma.
  • Begeleiding ouders: 
    • De werkgroep adviseert om ouders van prematuur geboren kinderen met een hoog risico op BPD tijdens opname een vaste zorgverlener (aanspreekpunt) en na ontslag uit het ziekenhuis een korte lijn aan te bieden die drempelloos gebruikt kan worden.
    • De werkgroep adviseert dat binnen de behandeling van de individuele patiënt met BPD alle zorgverleners uniforme leefstijladviezen hanteren voor patiënt en gezin ten aanzien van roken, vaccinatie, crèche/kinderopvang, isolatie, (bij)voeding en luchtverontreiniging binnen en buiten.
    • De werkgroep adviseert met de ouders te inventariseren welke emotionele, psychologische en maatschappelijke problemen de ouders hebben en aan wat voor interventie zij behoefte hebben. De werkgroep raadt aan om deze behoefte, zowel tijdens opname als -opnieuw- in de thuissituatie, te inventariseren en om zorg te dragen voor continuïteit van deze interventie.
  • Pulmonale follow-up: 
    • De werkgroep is van mening dat een landelijk, gestructureerd, pulmonaal follow-up programma moet worden opgezet. Een dergelijk programma is nuttig voor drie doelen:
    • Het vroegtijdig opsporen en zo mogelijk behandelen van pulmonale klachten van kinderen met BPD.
    • Het vroegtijdig opsporen en zo mogelijk behandelen van risicofactoren, zoals pulmonale hypertensie, die de prognose van deze kinderen belangrijk beperken.
    • Het opzetten en uitvoeren van prospectief cohortonderzoek naar lange termijn longfunctie en longgroei bij kinderen met BPD. Dit is met name van belang om een continue terugkoppeling te kunnen geven over de neonatologische behandeling die continu in ontwikkeling is en waarbij kinderen met een steeds kortere zwangerschapsduur behandeld worden en overleven.
    • De werkgroep is van mening dat -indien de mogelijkheid bestaat- bij het landelijk follow-up-onderzoek van de prematuur geboren kinderen (in ieder geval bij patiënten met matig-ernstige BPD), ook een longfunctietest (spirometrie met reversibiliteit) uitgevoerd dient te worden op 5,5 jaar en op de leeftijd van 8 jaar. Longfunctie is goedkoop, reproduceerbaar en weinig belastend. Op deze manier wordt de mate van longfunctiebeperking vastgelegd en kan overwogen worden bronchusverwijders voor te schrijven bij reversibele luchtwegobstructie.
    • De werkgroep raadt standaard beeldvorming niet aan voor alle kinderen met BPD. Alleen voor individuele patiënten uit specifieke subgroepen, zoals kinderen met ernstige BPD, ernstige respiratoire problemen en/of frequente opnames, kan een CT aanvullende waarde hebben bij de differentiaal diagnose.
    • Echocardiografische screening op pulmonale hypertensie wordt geadviseerd op de leeftijd van 36 weken PML bij kinderen met matige of ernstige BPD.
    • Bij kinderen met milde BPD dient echocardiografische screening te worden overwogen op klinische indicatie (dat wil zeggen bij verergering of uitblijven van verbetering van respiratoire symptomen, waaronder persisterende noodzaak tot zuurstofsuppletie).

 

Deze samenvatting  is bedoeld voor: kinderartsen en arts assistenten kindergeneeskunde die premature pasgeborenen behandelen in de 3e lijn met een verhoogd risico op het ontwikkelen van BPD en voor kinderartsen en arts assistenten kindergeneeskunde in de 2e en 3e lijn die patiënten met een zich reeds ontwikkelde BPD behandelen.

En gaat over: het uniform identificeren van patiënten met BPD en over aanbevelingen ten aanzien van preventie en behandeling van BPD.

Ja, door NVK bestuur
NVK-richtlijn

BPD is een ernstige longaandoening met een hoog overlijdensrisico, een langdurige, intensieve en invasieve behandeling en belangrijke korte en lange termijnconsequenties. Te vroeg geboren kinderen met BPD liggen vaak zeer lange tijd in het ziekenhuis en na ontslag komen ziekenhuisheropnames, in verband met ernstige luchtweginfecties, veelvuldig voor.

Ook voor de ouders is de impact groot. Ondersteuning van ouders van te vroeggeboren kinderen is belangrijk om meerdere redenen.

Met de ouders van kinderen met een hoog risico op de ontwikkeling van BPD moeten de riscofactoren, mogelijke preventieve maatregelen en het stellen van de diagnose worden besproken. Bij een reeds ontwikkelde BPD moeten mogelijke behandeling en prognose op de korte en lange termijn worden besproken.

De werkgroep adviseert om ouders van prematuur geboren kinderen met een hoog risico op BPD tijdens opname een vaste zorgverlener (aanspreekpunt) en na ontslag uit het ziekenhuis een korte lijn aan te bieden die drempelloos gebruikt kan worden.

De werkgroep adviseert dat binnen de behandeling van de individuele patiënt met BPD alle zorgverleners uniforme leefstijladviezen hanteren voor patiënt en gezin ten aanzien van roken, vaccinatie, crèche/kinderopvang, isolatie, (bij)voeding en luchtverontreiniging binnen en buiten.

De werkgroep adviseert met de ouders te inventariseren welke emotionele, psychologische en maatschappelijke problemen de ouders hebben en aan wat voor interventie zij behoefte hebben. De werkgroep raadt aan om deze behoefte, zowel tijdens opname als -opnieuw- in de thuissituatie, te inventariseren en om zorg te dragen voor continuïteit van deze interventie.

Zie ook blz 149-157 en thuisarts.nl